Ius mentis Homepage | Categorieën | Lijst A-Z | Willekeurig artikel | Herpubliceren? | Over deze site | Blog | Contact
 

Aansprakelijkheid voor user-generated content

Steeds meer sites staan open voor gebruikers om zelf content te plaatsen ("user-generated content" of UGC). Filmpjes op Youtube, teksten op Web-log.nl, foto's op Flickr, de lijst is eindeloos. Gebruikers plaatsen daar echter niet alleen hun eigen content, maar ook content van anderen en kunnen daarbij auteursrechten of andere rechten van derden schenden. Ook kunnen gebruikers smadelijke of privacyschendende content plaatsen. In hoeverre is de dienstverlener daar nu voor aansprakelijk?

In beginsel zijn providers niet aansprakelijk voor content die gebruikers plaatsen, zo blijkt uit de wet. Deze wettelijke regeling (art. 6:196c BW) is echter vooral geschreven voor de traditionele ISP of webhoster. Deze hebben geen bemoeienis met de inhoud. Beheerders van UGC-sites zijn meer betrokken, bijvoorbeeld als eindredactie of moderator. Bendert Zevenbergen analyseert vanuit deze invalshoek de juridische positie van beheerders in zijn scriptie. Hieronder een samenvatting.

Inhoudsopgave

User-generated content

User-generated content (UGC) is door gebruikers zelf aangeleverde content, zoals muziek, films, foto's of teksten. Deze content kan door de gebruikers zelf gemaakt zijn, maar dat hoeft niet. De beheerders van een site met UGC kunnen in meer of mindere mate betrokken zijn bij de weergave of presentatie van de content.

Wat is user-generated content?

Sinds enkele jaren is er een trend bij bedrijven op het internet, om gebruikers te vragen content voor hun website te leveren. Deze bedrijven opereren als platform voor door hen bepaalde soorten van media. Bij YouTube en DailyMotion is dat video, bij Flickr en iStockphoto zijn het foto's, bij Digg nieuwsartikelen, bij Wikipedia kennis, bij eBay informatie over goederen in de verkoop, bij Facebook of Hyves persoonlijke informatie en in internetfora discussies. De media of content die zij exploiteren wordt ook wel User-Generated Content genoemd.

Op UGC platformen kunnen met gemak ook werken die niet door de gebruiker zijn gemaakt worden geplaatst. Dat kan rechtmatig zijn: denk bijvoorbeeld aan content uit het publieke domein, citaten en andere werken die voldoen aan de beperkingen van het auteursrecht in artikelen 15a tot 25 Aw. De werken kunnen ook onrechtmatig worden geplaatst, bijvoorbeeld een integrale film op een website plaatsen. Om dit verschil te kunnen ondervangen, wordt de algemene term "user-generated" gebruikt in plaats van "user-created" content.

Welk bedrijfsmodel hebben UGC-providers?

Zoals de meeste websites op het internet, worden UGC platformen vaak gefinancierd door advertenties. Indien de advertenties naast inbreukmakende content staan, verdient de UGC dienstaanbieder direct aan het vertonen van deze content. Het is mogelijk, dat dit bijdraagt tot de aansprakelijkheid van de UGC platform aanbieder. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen drie categorieën providers:

  1. De hostingprovider, wiens dienst primair gericht is op het vertonen van content. Hieronder vallen videodiensten zoals YouTube en DailyMotion en informatiediensten als Digg en Wikipedia.
  2. De hostingprovider, die naast vooral passieve technische facilitering ook content vertoont. Denk aan internetfora en veilingdiensten.
  3. Het sociale netwerk, dat een sjabloon-website biedt, waar gebruikers hun content in kunnen plaatsen. Hieronder vallen sites zoals Facebook, Myspace en Hyves. Een sociaal netwerk is primair een communicatiedienst voor haar gebruikers. Daarnaast biedt zij de technische mogelijkheid content op te slaan en deze te vertonen aan een specifiek publiek.

UGC diensten zijn vergelijkbaar met die van traditionele providers, met het essentiële verschil dat de content op de website van de dienst aanbieder zelf wordt aangeboden. Een ISP vraagt meestal niet hun logo of advertenties zichtbaar te maken naast de content die zij opslaan, terwijl dit bij UGC diensten voor gebruikers meestal niet te omzeilen is. Zo kwalificeert een UGC dienst waarschijnlijk niet als verschaffer van slechts de technische faciliteiten, zoals bedoeld in de Richtlijn Elektronische Handel en het Scientology-arrest uit 2003 (LJN AI5638). Haar rol als host is actiever dan die van een ISP. Dit roept de vraag op of UGC-providers aanspraak kunnen maken op dezelfde juridische bescherming als traditionele providers.

Aansprakelijkheid van UGC-providers

Op grond van de Europese richtlijn inzake elektronische handel zijn tussenpersonen zoals UGC-providers niet altijd aansprakelijk voor door gebruikers geplaatste content. In Nederland is dit uitgewerkt in artikel 6:196c BW. De rechter zal altijd eerst moeten bekijken of de tussenpersoon onder de bescherming van dit artikel valt, voordat hij mag oordelen of deze aansprakelijk te stellen is voor een onrechtmatige daad zoals schending van auteursrecht of privacy van een ander.

Wettelijk kader: artikel 6:196c BW

Het eerste en tweede lid van artikel 6:196c zijn van toepassing op telecommunicatiediensten en ISPs (zogenaamde mere conduits) die slechts toegang tot het internet bieden. Het derde lid is van toepassing op diensten die bepaalde informatie van het internet cachen, dat wil zeggen tijdelijk opslaan van informatie om het proces efficiënter te laten verlopen. Het vierde lid is van toepassing op hostingproviders, diensten die informatie ten behoeve van derden opslaan op hun server. Deze is het meest toepasselijk voor het grootste deel van UGC diensten.

Dit vierde lid stelt twee voorwaarden. In sub a) is bepaald dat de betreffende dienstverlener geen daadwerkelijke kennis mag hebben van hetgeen op haar servers door derden wordt opgeslagen. Zodra de dienst van de onrechtmatigheid op de hoogte is, of dit redelijkerwijs hoort te zijn, wordt bepaald in sub b) dat de dienstaanbieder toegang tot informatie prompt toegang hier toe moet blokkeren of deze zelfs verwijderen.

Kennis bij UGC-providers

Het eerste criterium om aan de filter van artikel 6:196c BW te voldoen is een gebrek aan kennis omtrent de onrechtmatigheid van de informatie die wordt opgeslagen ten behoeve van derden, en deze ook niet redelijkerwijs kunnen of moeten hebben. Het is voor UGC-providers moeilijk voorstelbaar dat zij daadwerkelijk kennis hebben.

Via een zogeheten notice and takedown (NTD) procedure kunnen providers kennis krijgen. Het houdt in, dat rechthebbenden een dienstverlener er op kunnen attenderen dat bepaalde door hun gehoste content inbreuk maakt op hun auteursrecht, tenzij de provider deze van zijn server wist. Voor deze procedure is tussenkomst van een rechtbank om de (on)rechtmatigheid van de content te verifiëren niet nodig, mits de onrechtmatigheid evident is voor de provider.

Een ander aandachtspunt voor UGC-providers is dat een actieve rol bij het plaatsen, zoals plaatsen in een zelfgekozen categorie of het omcoderen van de content, kan betekenen dat zij 'kennis' hebben in de zin van de wet.

De Franse rechter ging nog verder: Kennis van onrechtmatige content wordt geacht aanwezig te zijn als het aannemelijk is dat gebruikers in overwegende mate zulke content uploaden.

Prompt handelen bij UGC-providers

Zodra een dienstverlener kennis omtrent de auteursrechtinbreuk op zijn server heeft, of deze geacht wordt te hebben, moet hij volgens artikel 6:196 lid 4 sub b) BW deze prompt ontoegankelijk maken of verwijderen om aansprakelijkheid te vermijden.

Een probleem met deze vorm van zelfregulering is dat van de dienstaanbieder kennis van het auteursrecht vereist is of een bepaald werk werkelijk inbreukmakend is. In veel gevallen kan hij dit wel (een provider moet weten dat blockbuster films of Top 40-muziek niet rechtmatig door een particulier geupload kan zijn), maar er zijn uitzonderingen. Wat te denken van citaatrecht of publiek domein werken?

Filters kunnen hierbij helpen. Zo wordt bij de upload van de gebruiker al inbreukmakende content gescheiden van rechtmatige content en hoeft geen team van auteursrechtgeleerden deze te beoordelen. Een filter werkt richtlijnconform als deze klachten via de notice and takedown procedure registreert en vervolgens deze werken in toekomst weert.

Buitenlandse rechtspraak

Zevenbergen bespreekt diverse buitenlandse rechtszaken om te bepalen hoe deze criteria toegepast worden op UGC. Hier bleek geen duidelijke lijn in te vinden. Het leek wel alsof de rechters krampachtig probeerden UGC diensten wel of niet als hosting wilden kwalificeren. Dit komt doordat dit artikel niet direct op deze diensten toegepast kan worden, maar er geen alternatief bestaat. Dit creëert helaas rechtsonzekerheid op het net.

Onrechtmatig handelen

Wanneer een UGC-provider geen aanspraak kan maken op de bescherming van artikel 6:196c BW, kan de klager hem aansprakelijk stellen wegens onrechtmatige daad. Het is goed mogelijk dat een UGC dienst onrechtmatig handelt op basis van maatschappelijk onzorgvuldig handelen, hoewel de schade geleden door makers lastig is vast te stellen.

Toerekenbaarheid van de schade

De belangrijkste eis voor UGC-providers betreft het toerekenbaar zijn van de schade aan de provider. Het bepalen daarvan kan via drie verschillende gronden: schuld, wet en verkeersopvattingen. Schuld wordt aangenomen indien een met de dader vergelijkbare ideaaltype met de nodige oplettendheid en voorzichtigheid het schadegebeuren redelijkerwijs had kunnen voorzien en voorkomen. Hier gaat het om de vermijdbaarheid van een bepaald risico. Een met UGC diensten vergelijkbaar ideaaltype is een UGC dienst die als braafste jongetje van de klas volgens de wet handelt, zo snel mogelijk inbreukmakende content verwijderd.

Toerekenen op basis van verkeersopvattingen is een breed begrip, wat tot een oplopende schaal van toerekenbaarheid leidt. Zevenbergen neemt daarbij de mate van redactionele bewerking door de beheerders als criterium, en komt dan tot deze vijfpuntsschaal:

  1. Een redactie/uitgever, zoals Boingboing.net: Onrechtmatige daad is toerekenbaar door schuld.
  2. Een actieve hostingprovider, zoals YouTube.com; onzorgvuldigheid het meest toerekenbaar van UGC diensten.
  3. Een hostingprovider, zoals Martijn.org.
  4. Een sociaal netwerk, zoals Facebook.com: Onzorgvuldigheid minst toerekenbaar van UGC diensten.
  5. Een passieve hostingprovider, zoals een Siteground.com, uitgezonderd van aansprakelijkheid door artikel 6:196c lid 4 BW.

Aansprakelijkheid wegens induceren

In een zaak tegen een zoekmachine voor muziek, ZoekMP3, werd op grond van maatschappelijke onzorgvuldigheid geoordeeld, dat deze dienst onrechtmatig handelde. Een UGC dienst plaatst, net zoals ZoekMp3, waarschijnlijk zelf geen onrechtmatige content op hun dienst. Maar door gelegenheid te bieden, of zelfs te induceren, en onvoldoende preventieve stappen te ondernemen om inbreuken door gebruikers tegen te gaan, zoals het prompt verwijderen van onrechtmatige content, plaatst de dienst zich in een oorzakelijke reeks van feiten die tot een mogelijke inbreuk leiden. Hierdoor kan sprake zijn van een indirecte inbreuk door onzorgvuldig handelen van de dienstverlener. Deze onzorgvuldigheid is volgens verkeersopvatting toerekenbaar door het risico dat de dienstverlener neemt bij het exploiteren van de dienst.

Mogelijke remedies

Het is nauwelijks mogelijk anders te concluderen dan dat artikel 6:196c lid 4 BW niet voldoet voor de nieuwste diensten van de informatiemaatschappij. Het artikel is in de tijd geschreven dat de discussie omtrent de aansprakelijkheid van ISPs in volle gang was, maar houdt geen rekening met de actieve houding van UGC-providers. Welke remedies zijn mogelijk?

Zelfregulering

Zelfregulering van normen en processen op het internet is in 1996 al voorspeld door John Perry Barlow in zijn essay "The Economy of Ideas". Dit kan echter leiden tot een situatie waar de sterkere partijen de zwakkeren kunnen onderwerpen aan regels, die hen ten goede komen. Voor UGC betekent dit, dat kapitaalkrachtige mediaproductiemaatschappijen een einde zullen maken aan de vrijheid, of zelfs anarchie, die heerst voor gebruikers op het internet.

Speciaal voor UGC hebben een aantal bedrijven de UGC Principles ontwikkeld. De essentie van de Principles is dat rechthebbenden de UGC platformen niet aansprakelijk zullen stellen voor auteursrechtinbreuken, indien de UGC platformen state-of-the-art filter software gebruiken om inbreukmakende content van de platformen te weren.

Creative Commons

De essentie van de Creative Commons licenties is, dat artiesten aan kunnen geven welke gebruiken van hun werk zij onder welke omstandigheden toestaan of verbieden. Dit houdt in dat makers aangeven of zij toestaan dat hun werk wordt bewerkt door anderen, verveelvoudigd en geopenbaard mag worden, of dat deze in commerciële publicaties mag worden gebruikt. Deze flexibele aanpak zorgt voor een bepaalde mate van transparantie met betrekking tot het gebruik van een werk dat de maker toestaat.

Algemene licenties

Een recente ontwikkeling zijn licenties die tussen grote mediaproductiemaatschappijen en UGC diensten worden afgesproken. De inhoud van deze licenties is een niet-exclusieve licentie, die de UGC dienstaanbieders de bevoegdheid geeft bepaalde werken te verveelvoudigen en openbaren. Het geeft niet de mogelijkheid om de auteursrechten verder buiten dit kader te exploiteren. De opbrengst (bv. uit advertenties) door de UGC-provider wordt gedeeld met de auteursrechtrechthebbende.

Invoering "substantial noninfringing use"

In de bekende Sony Betamax-zaak in de VS werd Sony's videorecorder niet inbreukmakend geacht omdat de videorecorder ook tot niet-inbreukmakende gebruiken in staat was. Volgens de rechter was de mogelijkheid de apparatuur voor niet inbreukmakende doeleinden te gebruiken een substantial noninfringing use. Dit betekent dat er voldoende rechtmatig gebruik van kon worden gemaakt om deze toepassing rechtmatig te verklaren.

Dit criterium kan ook bij UGC-providers toegepast worden. Het criterium is namelijk ontwikkeld om nuttige technologie een bestaansrecht te geven, maar niet om massaal inbreuken op het auteursrecht te bevorderen. Hugenholtz pleitte in zijn noot bij het Kazaa arrest al dat dit criterium ook van toepassing zou moeten zijn in Nederland. Zevenbergen gaat hierin mee: Rechtszekerheid zou ontstaan als in de discussie over UGC diensten de verouderde artikelen 6:196c lid 4 BW en 14 REH opzij worden geschoven en het substantial noninfringing use criterium wordt gebruikt.

Download de scriptie

De scriptie is als PDF beschikbaar.

Gerelateerde artikelen

Gespecialiseerd advies nodig?

Heeft u na het lezen van dit artikel nog vragen, of zit u met een juridisch probleem waar u advies over wilt? Neem dan contact op met ICT-jurist Arnoud Engelfriet, auteur van dit artikel.

© Arnoud Engelfriet. Dit werk mag vrij worden verspreid en gepubliceerd zoals bepaald in de licentievoorwaarden.

Laatste wijziging:
6 november 2018